Wist je dat...

Wat zit er achter de bekende labels? Is lokaal altijd beter? Welke technieken voor gedragsverandering zijn er? Hier brengen we antwoorden samen rond deze vragen, met verwijzingen naar de voornaamste bronnen.

Zo kan de supermarkt jou minder vlees doen eten

Zo kan de supermarkt jou minder vlees doen eten

We eten meer vlees dan gezond is voor onszelf en voor de planeet. Maar zelf je gedrag veranderen is niet altijd eenvoudig. Kan de supermarkt ons helpen? Welke technieken hebben zij in hun trukendoos om ons minder vlees te laten eten? En werken ze ook echt? Hendrik Slabbinck, professor marketing aan de UGent, dook in de literatuur en maakte deze rangschikking.

Lees meer in dit artikel op rikolto.be

Wist je dat... over (seizoens)groenten?

Seizoensgroenten- en fruit zijn groenten en fruitsoorten die op dat moment in de regio in volle grond of in niet-verwarmde serres worden geoogst. Zo zijn asperges typische lenteproducten en worden verschillende fruitsoorten geoogst in de herfst. Verschillende organisaties hebben deze producten in kaart gebracht in seizoenskalenders, hier heb je er twee, die van vzw Velt en consumentenorganisatie Test Aankoop. De kalenders dienen als leidraad bij de dagelijkse menukeuze van consumenten. Bij de opmaak van de seizoenskalender van Test Aankoop is daarenboven onderscheid gemaakt tussen het oorspronkelijke seizoen en het verlengde seizoen. Onder oorspronkelijke seizoen wordt verstaan: groenten of fruit geteeld in de vollegrond of in een koude kas. Bij verlengd seizoen moet je denken aan teelt in een verwarmde kas of bewaring bij intensieve koeling. Voor het verlengde seizoen is wel extra energie noodzakelijk.

Seizoensgroenten zijn de laatste jaren populairder geworden omwille van de vele voordelen - gezond, duurzaam, budgetvriendelijk. Ook zie je tal van chefkoks die het uitdaging zien enkel met groenten en fruit van ’t seizoen te experimenteren. Daarbij hoort ook de herontdekking van oude lokale variëteiten, de zogenaamde ‘vergeten’ groente, begeerd omwille van hun originele smaak.

De Belg eet gemiddeld 40 kilogram groenten per jaar. Absolute favoriet blijft de tomaat (6 kilogram per Belg per jaar), gevolgd door wortelen en ajuinen. Belangrijkste stijgers de laatste jaren zijn de aubergines, courgettes en spinazie. Vandaag houdt ongeveer 57% van de Vlaamse bevolking rekening met de seizoenen. Uit onderzoek blijkt dat consumenten lokale voeding verkiezen omwille van de betere smaak die vaak gekoppeld wordt aan producten die in het seizoen zijn (Chambers et al., 2007). Maar er is nog potentieel voor verbetering. Waar zitten dan de grootste struikelblokken voor de andere 43%? Enquêtes wijzen prijs aan als een struikelblok (vreemd want seizoensproducten zijn net minder duur) , en weerzin bestaande eetgewoontes aan te passen. Indien men echter informatie zou hebben over eventueel negatieve milieu-impact van geïmporteerde groenten en fruit, zou men wel zijn aankoopgedrag veranderen.

Hoe kunnen we nu bepalen of seizoensgroenten duurzamer zijn dan niet-seizoensgroenten? Als men de duurzaamheid van groenten en fruit wil berekenen kijkt men naar verschillende aspecten. Enerzijds analyseert men de milieu-impact van de teelt, het transport of de opslag. Wat is de herkomst van de producten en welke transportmiddelen werden gebruikt? Hoe energie- en waterintensief is de teelt? Welke inputs werden gebruikt? Zijn er verwarmde serres of zware koelingsinstallaties nodig om de producten te laten rijpen? Maar duurzaamheid beperkt zich natuurlijk niet tot het ecologische luik. Daarnaast kan je je ook afvragen wat de impact van de teelt is op sociale werkomstandigheden, lokale economie, ect. Geen simpel verhaal dus!

Kortweg kunnen we stellen dat door groenten en fruit uit het (lokaal) seizoen te kopen draag je bij tot een duurzamere voedselketen. Kiezen voor een groente of een stuk fruit, geteeld in België, betekent dat deze producten minder kilometers hoeven af te leggen (de zogenaamde ‘foodmiles’). Kiezen voor groenten uit het seizoen gekweekt in volle grond betekent dan weer dat er minder energie nodig en dus een lagere CO2-uitstoot is bij de teelt, want je hebt geen verwarmde serres of koelinstallaties nodig. Naast een lage ecologische voetafdruk, ondersteun je ook de lokale economie en krijg je terug feeling met de seizoenen en de eigen landbouw.

De gemiddelde ecologische voetafdruk van een Belg bedraagt 7.3 gha. Hierbinnen is voeding verantwoordelijk voor 2.3gha. Willen we onze ecologische voetafdruk halveren, dan moeten we enkele ‘besparingen’ doorvoeren, zo geeft een studie stadslandbouw Leuven aan. “ Op het vlak van voedsel zou er vooral winst geboekt kunnen worden door gedeeltelijk vervangen van dierlijke producten door plantaardige alternatieven (-0,69 gha), door het tegengaan van voedselverspilling (-0,66 gha) en door minder maar wel lokaal en seizoensgebonden te consumeren (- 0,12 gha) (Ecolife, 2014).”

Ondanks een toenemende aandacht voor seizoensproducten, zien we toch dat in supermarkten de meeste groenten- en fruitsoorten het jaar rond vers te verkrijgen. Ze worden bijvoorbeeld ingevoerd uit andere landen (cfr. Ander weetje), waar die soort op dat moment wel ‘in het seizoen’ is. Maar we zien ook wel eens Belgische producten ‘uit het seizoen’ liggen: tomaten in de winter, aubergines in maart, .. terwijl dit van nature zomergroenten zijn. Hoe kan dit dan?

Een breed gamma aan lokale groenten en fruit kan men het hele jaar door beschikbaar maken met behulp van koeling en serreteelt (productie in plastic tunnels, in wel en niet verwarmde serres). Bij de opmaak van de seizoenskalender van Test Aankoop is bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen het oorspronkelijke seizoen en het verlengde seizoen. Onder oorspronkelijke seizoen wordt verstaan: groenten of fruit geteeld in de vollegrond of in een koude kas. Bij verlengd seizoen moet je denken aan teelt in een verwarmde kas of bewaring bij intensieve koeling. Zo is dit het geval voor aardbeien: vanaf eind maart zijn er Belgische aardbeien uit verwarmde serres op de markt. In mei zijn er de aardbeien geteeld onder plastic tunnels, in juni de aarbeien die in open lucht geteeld zijn. In 2002 zijn er 25000 ton Belgische aardbeien geproduceerd in serres en tunnels en 15000 ton in open lucht. Naast aardbeien worden ook andere groenten en fruit in serres gekweekt: kropsla, paprika's, tomaten, veldsla, komkommers, boontjes, druiven... Voor sommige producten, zoals peren, appels en wortels, wordt het seizoen verlengd tot in de winter en lente.

Deze teelt ‘buiten het seizoen’ komt echter met een kost. Serres en koelinstallaties vragen veel energie (vaak opgewekt door fossiele brandstoffen) wat de milieu-impact negatief beïnvloedt. Ondanks het feit dat de producten dus lokaal gekweekt worden en geen transport nodig hebben, kan de impact toch negatief zijn omwille van de hoge energiekost. In Nederland voerde de organisatie Milieu Centraal een studie uit naar de impact van voedingsproducten op het milieu. Ze hebben kunnen aantonen dat de plaatselijke kweek van fruit en groenten in verwarmde serres en het transport van dezelfde producten over een afstand van 4000 à 8000 km per vliegtuig dezelfde hoeveelheid energie vereisten (80 MJ/kg).

Enkele kanttekening:

Helaas is het voor een consument onmogelijk te weten welke producten nu wel ‘OK’ of niet zijn. Daarom kies je best voor zoveel mogelijk verse, seizoensgebonden producten uit de streek (het 'hier-en-nu principe'). Op die manier wordt er geen onnodige energie verspild aan vervoer, verwarming van serres en koeling van opslagruimtes.

Wat nu met al die lekkere exotische groenten en fruit? Of wil je toch een aardbeiensmoothie maken in de winter? Het kan wel eens moeilijk zijn – temidden een winterdip – hieraan te weerstaan. We zijn sinds de mondialisering van de economie ook gewend geraakt aan tal van nieuwe producten die heel het jaar door ons ter beschikking zijn. Theoretisch behoren deze misschien ook tot seizoensgebonden groenten en fruit – want het is toch overal ergens lente, zomer, winter of herfst? Of moeten seizoensgroenten altijd lokaal zijn? Supermarkten vinden van niet: zij pakken ook uit met groenten uit ’t seizoen in Spanje, Italië, ….

Groenten en fruit invoeren van buitenaf brengt natuurlijk een ecologische kost met zich mee, alleen al door het transport, de foodmiles. Ook andere energiekosten gelinkt aan koeling en stockage stijgen. Maar veel hangt natuurlijk af van hoe ver de groenten en fruit komen en hoe ze hier geraken. Binnen de EU kan men via vrachtverkeer goederen transporteren. Voor verre afstanden kan men opteren voor transport via boot of vliegtuig, afhankelijk van de houdbaarheid van de producten.

Uit onderzoek blijkt vooral de negatieve impact van vliegtuigtransport op het milieu. Wat de CO2-uitstoot betreft, is er een variatie naargelang het transportmiddel::

  • Boot: 15 tot 30 gram/ ton km (=hoeveelheid CO2 uitgestoten bij het transport van 1 ton voedsel over 1 km)
  • Trein: 30 gram/ ton km
  • Wagen: 168 tot 186 gram/ ton km
  • Vrachtwagen: 210 tot 1.430 gram/ton km
  • Vliegtuig: 570 tot 1.580 gram/ ton km

Helaas zijn fruit en groenten de producten die het vaakst via vliegtuig worden getransporteerd. Zo worden per week ongeveer 100.000 ananassen ingevlogen uit Ghana of Costa Rica of 80 ton aardbeien en druiven uit Australië. Kies dus alvast geen groenten en fruit die per vliegtuig worden ingevoerd.

Wat nu met de groenten en fruit die per boot of vrachtwagen ingevoerd worden? Zij komen van regio’s waar de condities misschien gunstiger (en energie-zuiniger zijn) om die variëteit te telen? Weegt de kost van transport dan niet minder door? Deze analyses zijn geen sinecure en worden uitgevoerd door gespecialiseerde onderzoekers. De zogenaamde ‘levenscyclusanalyses’ (LCA’s) vergelijken de milieu-impact van teelt tot verkoop van producten uit verschillende landen. Daarnaast is er meer aan duurzaamheid dat enkel de milieu-impact. Onderzoeken die verder gaan (bijvoorbeeld het Europees onderzoeksproject ‘GLAMUR’) betrekken ook sociale en economische componenten in hun analyses: sociale werkomstandigheden, meerwaarde voor lokale economie en jobcreatie. Al deze onderzoeken leveren heel wat interessante, maar soms verwarrende resultaten op.

Enkele voorbeelden:

Lokale appels vs appels uit Nieuw Zeeland Uit een onderzoek van KU Leuven en Colruyt Group blijkt dat de niet-verpakte Belgiche appels de kleinste milieu-impact hebben t.o.v. de variant uit Nieuw Zeeland. De appel kan 20 tot 65% energiezuiniger zijn . Ook het inkomen bij boeren bij Belgische appelen bleek hoger en eerlijker verdeeld dan bij de Nieuw Zeelandse keten. Koop dus meer jonagold en minder pink lady.

Wintertomaten: uit Spanje of uit België? Spanje heeft de gunstige omstandigheden ter beschikking om op een energiezuinige manier tomaten te kweken zonder veel kunstmatige ingrepen te hoeven uitvoeren. In de winter bij ons zouden we verwarmde serres nodig hebben. Eos Tracé berekende dat de transportkosten dus gecompenseerd worden door een energiezuinigere teelt (tenzij je in België met energiezuinige serres werkt, maar deze zijn nog niet overal standaard). Sociale of economische aspecten werden hier echter niet in rekening genomen.

Asperges uit Peru of België? Binnen dit onderzoek van GLAMUR bleek geen van de twee waardeketens te ‘winnen’. “Whereas the global chain uses water and other inputs more intensively and generates more employment per unit of land and higher yields, the local chain generates more revenue per unit of land”.

Sperzieboontjes uit Kenia of Nederland? Een Nederlands onderzoek vergeleek 7 soorten sperzieboontjes met elkaar (op milieu-impact). Variërend van sperzieboontjes uit Nederlandse volle grond tot sperzieboontjes die in Kenia zijn verbouwd en vervolgens ingevlogen worden. Conclusie: lokaal en van het seizoen (uit volle grond dus) is inderdaad veruit de beste keuze. Gevolgd door vers binnen of op bootafstand buiten Europa, diepvries, glas en blik. Serregroenten en ingevlogen groenten zijn de minst duurzame keuze, dit komt dus overeen met voorgaand onderzoek.

Vers of ingeblikt? Uit het onderzoek van boontjes en tomaten komt nog een opvallend resultaat naar boven. Buiten het seizoen kost het minder energie om groeten uit conserven of blik te eten in plaats van verse groeten uit serres of ingevlogen groenten groetnen en/of fruit. “Voor groenten en fruit buiten het seizoen kunnen producten uit blik, glas of diepvries dus een milieuvriendelijk alternatief zijn. De klimaatimpact van deze 3 varianten is vergelijkbaar. Blik en glas vergen meer energie voor de verwerking maar geen energie voor de bewaring, het omgekeerde geldt voor diepvries.” Zo zijn bijvoorbeeld lokaal geteelde bonen uit blik beter dan verse bonen die per vliegtuig uit Kenia komen. Tomatenconcentraat uit Zuid-Europa bevat bijvoorbeeld minder water dan verse tomaten, dus heb je minder vervoer.

Je kan trouwens ook groenten en fruit hier bij ons bijhouden buiten de seizoen, door ze bijvoorbeeld te fermenteren.

Deze lokaal vs. globaal analyses maken het de consument echter niet gemakkelijker. We zien dat de teelt van een product soms belangrijker wordt dan waar het vandaan komt: een niet-lokale milieuvriendelijke teelt is soms beter dan een niet-milieuvriendelijke lokale teelt, op voorwaarde dat het per schip en vrachtwagen vervoerd is en niet per vliegtuig. Idealiter maken de supermarkten deze analyses voor ons en kiezen zij wat het beste is voor het milieu, voor ons en voor de boer.

In tussentijd raden we je aan groenten uit eigen seizoen (lokaal) gekweekt in volle grond te verkiezen. Vervolgens kies je best voor producten binnen of op bootafstand buiten Europa, alsook diepvries-, glas- en blikgroenten. Ingevlogen groenten zijn de minst duurzame optie.

Voor de nieuwsgierigen, bekijk hier de milieu-scores van je favoriete groenten...

“Seizoensgroenten smaken lekkerder”, vinden consumenten en dat is meteen ook hun beweegreden om er meer van te kopen. Sowieso zijn verse groenten, waar de tijd tussen oogst en consumptie beperkt is, het smaakvolst. Bewaren, koelen, verwarmen of diepvriezen: ze verminderen allemaal de smaakervaring.

Maar zijn ze ook gezonder? Om de voedingswaarde van groenten en fruit te bepalen moeten we onder andere kijken naar de versheid en de tijd van ‘grond tot mond’. Groente of fruit is namelijk het meest ‘rijk’ aan vitamines, mineralen en antioxidanten wanneer ze volledig rijp is. Die rijping vindt plaats op het einde van de groei en wordt dan idealiter geoogst. Zodra een product geoogst is, begint het afbraakproces van die voedingsstoffen. Hoe langer een product dus onderweg is of bewaard wordt, hoe meer ze aan voedingswaarde verliezen. Een reden om bij verre, exotische producten trouwens te opteren voor de diepvriesversie: “Verse groenten hebben al een lange weg afgelegd, terwijl diepvriesgroenten dagvers diepgevroren worden, zegt Professor Koen Dewttinck van UGent. Tot slot worden groenten en fruit uit het buitenland vaak geoogst als ze nog niet helemaal rijp zijn – om ze niet overrijp te laten toekomen. Het rijpingsproces onderweg (al dan niet met kunstmatige hulpmiddelen) evenaart niet het natuurlijke proces in termen van voedingswaarde.

Indien we énkel lokaal en seizoensgebonden eten, hebben we dan wel voldoende vitamines en mineralen ter onze beschikking? Wat met de exotische superfoods bijvoorbeeld? Ook daar hoef je je geen zorgen te maken. De natuur is best slim: groenten uit het seizoen bieden je alles wat je nodig hebt. "In de winter bijvoorbeeld bieden seizoensgroenten zoals kolen heel wat vitamine C die de weerstand tegen virale infecties zoals griep verhoogt. Zo bevatten spruitjes per 100 gram bij-voorbeeld meer dan dubbel zo veel vitamine C als hetzelfde gewicht aan sinaasappelen", vertelt diëtiste Silke Desaever. Daarnaast is eten volgens de seizoenen een handig manier om variatie te brengen in je menu. Die variatie is belangrijk omdat niet elke groente-en fruitsoort dezelfde vitaminen, mineralen en bioactieve stoffen bevat.

Met andere woorden: “Als je gezond en gevarieerd eet en bij wijze van spreken heel de groente- en fruitkalender volgt, krijg je dus zowel in de zomer als de winter alle nodige voedingsstoffen binnen. Daar heb je helemaal geen sperzieboontjes uit Kenia of kiwi's uit Nieuw-Zeeland voor nodig." (Silke Desaever, diëtist).

Uit vorige weetjes blijkt dat we bij een duurzame menukeuze best kiezen voor seizoensgebonden lokale groenten en fruit. Indien we toch ‘goesting’ hebben in iets anders (tomaten in de winter of een exotische mango bijvoorbeeld) kiezen we best voor producten binnen Europa of op bootafstand buiten Europa, alsook diepvries-, glas- en blikgroenten. Serres en ingevlogen producten zijn te vermijden.

Zijn er nu ook bepaalde soorten die we moeten mijden, zoals bij vis of vlees het geval is? Volgens een rapport van Gezond Leven zijn de verschillen op gebied van milieu-impact groter binnen de soorten (bijvoorbeeld tomaat uit België versus tomaat uit Spanje) dan tussen de soorten (bijvoorbeeld tomaat t.o.v. courgette). Specifieke soorten dienen niet vermeden te worden, er zijn echter wel zaken waar je bij de aankoop van groenten en fruit rekening mee kan houden. De voorkeur gaat naar groenten uit volle grond (kolen, wortelen, spinazie,…) en niet uit serres (tomaat, paprika’s, courgettes,…).

Wist je dat... over korte keten?

We verwijzen hier naar een artikel gepubliceerd door VILT naar aanleiding van een congres, georganiseerd door Rikolto en KU Leuven.

Kunnen lokale producten de supermarkten veroveren? Of op zijn minst voor een stukje inpalmen? De korte keten naar de retail brengen, zit daar toekomst in? En willen we de korte keten wel opschalen? Tijdens het korte keten congres, georganiseerd door Rikolto en de KU Leuven, braken de deelnemers zich het hoofd over deze vraagstukken. Enerzijds werden pijnpunten blootgelegd, anderzijds werden ook sterke initiatieven in de verf gezet. Duidelijke antwoorden kwamen niet direct naar voor, maar het uitwisselen van ervaringen en projecten plantte wel de kiemen voor bredere inzichten. Er is duidelijk nog werk aan de winkel en een hapklare totaaloplossing is er momenteel niet. De korte keten is echter wel een uitdagend concept waar supermarktketens van kunnen bijleren, maar ook producenten kunnen iets opsteken van de retail. “Naar mijn mening kunnen verschillende praktijken naast elkaar bestaan. Korte keten versus retail is geen zwart-wit verhaal, maar het vraagt flexibiliteit van beide kanten”, vertelt KU Leuven onderzoekster Tjitske Anna Zwart. Zij onderzocht de beweging van lokale producten naar de supermarkt. Lokaal in de supermarkt, kan dat wel?

In ons huidig geglobaliseerd en geïndustrialiseerd voedselsysteem koopt 80 procent van de consumenten zijn voeding in de supermarkt. Supermarkten zijn dus met voorsprong de grootste speler op het vlak van verkoop van voeding. Er ontstaat echter een tegenbeweging, consumenten die lokale producten gaan kopen, liefst rechtstreeks bij de producent. Supermarktketens en lokale producenten lijken twee verschillende werelden te zijn geworden. Toch zien we dat het aanbod van lokale producten in supermarkten stijgt.

Het begint al met de definitie van ‘lokaal’, die hangt vaak af van de context, de organisatie die je aanspreekt of de persoon die je interviewt. “Uit ons onderzoek kwamen twee niveaus naar boven. Enerzijds is er het nationale niveau, België en Belgische producten en anderzijds heb je het regionale niveau met hyperlokale producten. Bovendien is ‘lokaal’ meer dan kilometers alleen, het begrip staat ook voor kleinschaligheid, kwaliteit, verse en gezonde producten en duurzaamheid. Lokaal is een sociaal geconstrueerd en complex concept. Een genuanceerde kijk en kritische blik zijn nodig om lokaal in de supermarkt te krijgen en te houden”, zo klinkt het.

Lokaal staat ook voor kleinschaligheid, kwaliteit, verse en gezonde producten en duurzaamheid.

De eerste uitdaging om je lokaal product in de supermarkt te krijgen, duikt als snel op: transport. Een distributiemodel uitwerken waarmee je bij verschillende supermarktketens terecht kan, ligt moeilijk. Verschillende retailers en supermarkten hanteren verschillende praktijken. Zo vraagt Carrefour aan de producenten om hun producten tot aan de winkel te brengen, bij Colruyt en Delhaize worden de lokale producten naar een centraal distributiecentrum gebracht en van daaruit naar de verschillende vestigingen gebracht. Daan Vanhorenbeek, projectdeskundige bij Straffe Streek, merkt op dat een passend distributiemodel vinden geen makkelijke opdracht is. “Straffe Streek vertegenwoordigt producenten in Vlaams-Brabant. Wij voeren promotie voor hun producten en ondersteunen onze lokale producenten. Na een uitgebreide studie hebben we een distributiemodel met een externe partner opgezet. Die partner kocht de lokale producten aan bij de producenten en vervoerde ze naar een centraal punt. Van daaruit vertrokken de goederen naar de verschillende detailhandelaars. In theorie een goed systeem, maar in de praktijk bleek het bij ons niet haalbaar. Onenigheid over marge-verdelingen zorgde ervoor dat we het project moesten stopzetten.” Daan Vanhorenbeek pleit er ook voor om lokale producten niet te zien als een verdienmodel, maar als een maatschappelijk model.

Bij supermarktketen Carrefour werken ze met een ander model: directe distributie. Lokale producenten – volgens hun definitie: een bedrijf op mensenmaat, in orde bij het FAVV en maximum 40 kilometer van de winkel verwijderd – leveren hun producten rechtstreeks aan de supermarkt. In het project staan de producenten centraal. Ze krijgen een helder en beknopt contract aangeboden en het contact met Carrefour gebeurt enkel met de winkeldirecteur van de supermarkt waar ze aan leveren. Lokale producten krijgen een aparte ruimte en de producent heeft ook zelf inspraak in de manier waarop zijn specialiteit gepresenteerd wordt. Op dit moment stapten al 850 lokale producenten mee in het project, goed voor 11.000 lokale producten. “Er is veel interesse in het project”, vertelt Jill Soels van Carrefour. “Het project loopt nu in onze hypermarkten, maar we denken aan uitbreiding. We willen onze klanten blijven verrassen, de lokale economie bevorderen en de relatie tussen de consument en de producent versterken.”

Fruitteler Mario Van Hellemont werkte al samen met Delhaize en Carrefour. Daarnaast vermarkt hij het grootste deel van zijn appelen- en perenoogst via de Belgische Fruitveiling (BFV). “Bij Delhaize kwam in eerste instantie een distributeur onze producten ophalen, maar nu leveren we ook rechtstreeks. De hoofdzetel bepaalt wel het assortiment, niet de regionale winkel. Op proeverijen kunnen we enkel de specifieke producten voorstellen die in de winkel aangeboden worden, niet ons hele gamma, wat wel jammer is. Bij Carrefour leveren we zelf aan de winkel in de buurt. Ik weet ook perfect hoe het product in de winkel te zien is en er wordt ook jaarlijks een boerenmarkt georganiseerd waar ik mijn volledige gamma kan voorstellen aan de consumenten. Waar ik voor vrees is dat wanneer er winst gemaakt wordt met lokale producten, er een kans bestaat dat supermarkten zelf de touwtjes in handen nemen en zelf lokale producten gaan verwerken. Bijvoorbeeld een lokale appelsoort verwerken tot sap.” Mario Van Hellemont merkt ook op dat Jonagold appelen en Conference peren in feite ook Belgische, lokale producten zijn, maar dat die in de supermarkt veel meer in bulk worden voorgesteld.

Wanneer winst wordt gemaakt met lokale producten bestaat de kans dat supermarkten zelf de touwtjes in handen nemen.

Weten wat je koopt en waar het vandaan komt, het is een les die de gewone supermarkten kunnen leren van de korte keten. Voor een retailer is transparantie (nog) een groot probleem. Af en toe zie je QR-codes opduiken op de verpakking, zo kan je nagaan waar bijvoorbeeld je stukje varkensvlees vandaan komt. Maar een code scannen heeft weinig van de charme van een plaatselijke hoevewinkel. “Beleving wordt alsmaar belangrijker”, reageert Patrick Pasgang van Boerenbond. “Supermarkten die inzetten op beleving zullen op lange termijn als winnaar uit de bus komen.” Lange termijnrelaties opbouwen met lokale producenten die hun product graag in de kijker zetten, kan dus zeker voordelig uitpakken.

Lokale producten aanbieden in je supermarkt onderscheidt je ook van de concurrentie en kan consumenten naar je winkel leiden. Het appelsap dat je dronk bij een fruitteler op een fietstocht zien liggen in de rekken van je lokale supermarkt, daar wordt je als consument blij van. Maar ook de producenten zien er geen graten in. “Niet iedereen heeft de tijd om één specifiek product te gaan halen bij een lokale landbouwer. Dan is het voor mij handig dat mijn appelsap ook in de gewone supermarkt te vinden is. Heeft iemand meer tijd, dan zijn ze zeker welkom in mijn hoevewinkel, maar wij begrijpen ook het gemak van een supermarkt”, zegt Mario Van Hellemont. Een vrouw in het publiek, zelf producente van varkensvlees, pikt in: “Wanneer ik soms reclamestunts zie waar varkensgehakt bij wijze van spreken aan twee euro per kilo verkocht wordt, draait mijn maag om. Gebruik mijn lokaal product dan maar als lokmiddel om consumenten naar je winkel te leiden. Daar heb ik veel minder problemen mee.” Daar zit volgens onderzoekster Tjitske Anna Zwart de rol van de retail, tijdswinst voor de consument en een afzetmarkt voor lokale producten.

Consumenten zijn het zo gewend geworden, alle producten op één plaats. Er zullen mensen zijn en blijven die graag hun boodschappen rechtstreeks bij de boer gaan halen, maar voor de overgrote meerderheid blijft de supermarkt wel de vaste bevoorradingspost. Lokaal in de supermarkt kan dus een extra afzetmarkt zijn voor lokale producenten, mits enige uitdagingen. Een degelijk distributiemodel vinden, is er daar één van, maar ook de schaal waarop lokale producten de supermarkten innemen, houden we best in de gaten. “Willen we de korte keten wel opschalen?”, vraagt Patrick Pasgang van Boerenbond zich af. Het is dus nog wat zoeken en aftasten om de win-win situatie voor supermarkten en lokale producenten te vinden, maar onmogelijk is het zeker niet, lijkt het project bij Carrefour aan te tonen. Flexibiliteit aan beide kanten en een open communicatie, daarmee geraak je al een heel eind.

Wist je dat... over online shoppen?

E-commerce is de verzamelnaam voor alle digitale transacties waarbij producten en diensten online verkocht en gekocht worden. Online bedrijfsvoering dus.

Hoe zit het in België? Men stelt weleens dat ons land de boot gemist heeft wat betreft e-commerce, gezien vooral buitenlandse bedrijven als zalando, bol.com sterk aanwezig zijn. Uit de e-ecommerce barometer blijkt dat deze industrie in 2017 een omzet van tien miljard haalt. Een** toename van 11%** aan online uitgaven. Daarnaast steeg het aantal aankopen met 2 procent waardoor het totale aankopen op 86,5 miljoen eindigde in 2017. In total kopen 8,4 miljoen Belgen weleens online, een cijfer dat stabiel blijft. Het belang van de aankoop stijgt echter lichtjes: 17% wordt online gedaan. In een jaar tijd is het aantal webwinkels met een kwart gestegen naar meer dan 20.000. De sector blijft wel bepaald door enkele grote (meestal buitenlandse) spelers, maar er treden de laatste jaren toch ook enkele Belgsche spelers naar de voorgrond: Torfs, Colruyt (als enige Belgische retailer in de top 10).

Het blijft echter nog een kleine markt: de Belg spendeert slechts 8,7% van zijn uitgaven aan producten online. Diensten doen het beter: 63,9% van de uitgaven aan diensten gebeuren online. 90% van de ondervraagden in de barometer blijven ook het liefst hun fysieke producten ‘offline’ kopen. Traditionele retail blijft dus nog een belangrijke rol spelen.

De belangrijkste reden om online te kopen is volgens 40 procent van de ondervraagden het gemak om thuis iets te kunnen bestellen. De besparing van tijd speelt voor een derde ook een grote rol wanneer gekozen wordt om te bestellen bij retailers. Ook het aanbod is een pak groter.

Toch zijn er ook drempels. De verzendingskosten vormen vaak een struikelblok, alsook de leve-ringstijd. Consumenten zijn eveneens gehecht aan hun routine: vrijdagavond naar de supermarkt, sommige vinden het zelfs een leuke uitstap. Voor voeding weegt het tastbare ook nog door: kunnen ruiken en voelen aan levensmiddelen blijkt een belangrijk argument om nog naar ‘traditionele’ supermarkten te gaan.

Een trend die meer en meer ingang vindt is het creëren van een phygital omgeving: een combo van een fysieke winkel met digitale elementen. Zo kan je barcodes scannen om het gezondheidsniveau of duurzaamheidsaspecten van producten te weten te komen (bijvoorbeeld question mark), of kan je op voorhand online je inkopen ingeven in een retailer app om vervolgens op een efficiënte manier doorheen de rayons geleid te worden. Ook betalen kan meer en meer online (Spar heeft onlangs een kassaloze winkel geïntroduceerd). Met andere woorden: de voordelen van online en offline winkelen gecombineerd.

Het grote voordeel van e-commerce bevindt zich op het niveau van de (e)-marketing. E-marketing blijft marketing: een strategie met een toolbox die consumenten naar je product / merk moeten leiden en liefst op een zo effectief mogelijke manier.

In digitale marketing zie je vaak equivalenten van traditionele marketingtools, maar nu dan in een multimediale en vooral datagestuurd milieu. Reclameblaadjes worden nieuwsbrieven. Promoties in de winkel worden online coupons. Proevertjes heb je niet, maar online krijg je pop-ups, banners, … die visueel in het oog springen. Goochelen met positionering op de schappen (op ooghoogte bv.) kan je ook doen: een retailer kan kiezen welk item hoger of lager op de website verschijnt.

Maar hét grote voordeel van e-commerce is de toegang tot een gigantische dataset met consumentengegevens. Dit laat toe dat een marketingsstrategie gepersonaliseerd kan worden, zich baserende op vroeger aankoopgedrag. Elke consument is immers uniek. Door het gebruik van consumentengegevens kan men met andere woorden betere analyses maken van consumentengedrag en ook heel eenvoudig evalueren welke marketingstrategie het beste aanslaat. Bijvoorbeeld: staat een product in promotie of aangeprezen in een nieuwsbrief: het aantal ‘click through rates’ (mensen die er op klikken en zo in de virtuele winkel terecht komen) geeft je een indicatie van populariteit van het product of de promotiegevoeligheid van consument. Daarenboven kan je dan nog kijken wie na deze ‘doorklik-actie’ ook effectief het product in zijn virtueel winkelmandje legt. Je kan ook goochelen met advertentieplanning: op welk tijdstip kopen consumenten het meest je product, adverteer dan ten volle om je kosten efficiënt in te zetten. Online is dit soort differentiatie mogelijk, terwijl in een fysieke winkel je voor alle consumenten eenzelfde marketing gebruikt.

Een keerzijde van de medaille is dat we als consument meer dan ooit op ons hoede moeten zijn voor ‘nudging’ of gekleurde informatie – niet alleen van commerciële partijen trouwens.

E-commerce biedt enkele voordelen die consumenten wel eens richting duurzaamheid zouden kunnen bewegen. Heel evident: het aanbod is groter. Er zijn heel wat beginnende ondernemers, duurzame start-ups die enkel online kunnen starten en geen fysieke winkel kunnen veroorloven. Dus de mogelijkheid om duurzame producten te vinden is groter dan in de fysieke winkels.

Daarnaast heb je slimme marketingtools die consumenten kunnen nudgen in de richting van duurzaamheid. Die heb je natuurlijk ook in supermarkten, maar de opportuniteit van het internet is dat men exact kan bepalen wat jou interesseert en hierop kan inspelen. Het onlangs verschenen duurzaamheidsrapport van Comeos stelt:

We kunnen consumentendata benutten om de consumenten te leren kennen en gepersonaliseerde informatie gebruiken om hen in de richting van meer verantwoorde consumptie te stimuleren. Voorbeelden zijn bewustmakingscampagnes over seizoensgroenten en -fruit, kortingen geven voor bepaalde verantwoorde producten, de zichtbaarheid van verantwoorde producten vergroten door ze op ooghoogte te plaatsen en ze te vergelijken. Consumentengedrag kunnen we begrijpen en voorspellen door bij te blijven over bepaalde macro- en microtrends. Hierbij mogen we privacy van consumenten en de waarde van vertrouwen echter niet uit het oog verliezen.

Ook biedt een online platform de mogelijkheid aan een retailer om meer informatie ter beschikking te stellen (over producent, productiemethodes, impact klimaat, prijsvorming, etc. ). Dit helpt niet alleen de consument bij zijn keuzes, maar verhoogt eveneens de transparantie van de keten – iets waar consumenten wel naar vragen. In een fysieke supermarkt is hier vaak weinig plaats voor.

Tot slot zijn consumenten achter een computer minder gestresseerd dan in een drukke supermarkt. Consumenten die zo inkopen doen zullen veel eerder geneigd zijn informatie op te zoeken achter producten en rationale overwegingen mee te nemen in hun aankoopbeslissingen. Duurzaamheid maakt dus meer kans om opgepikt te worden in deze afwegingen.

Wist je dat... over verpakkingen?

Dat we een serieus probleem hebben met plastic verpakkingen zal niemand verbazen. In april 2018 ging de foto van een potvis aangespoeld op Spaanse stranden met maar liefst 29 kilo plastic in zijn maag nog viraal. Slechts een topje van de ijsberg die toont hoe vervuild onze oceanen zijn en hoe groots onze afvalproblematiek wel is. Plastic is bij uitstek de grootste vervuiler (afval in de oceanen bestaat bv. 75% uit plastic, vooral de eenmalige plastic ver-pakkingen). Daarnaast wordt het merendeel van onze plastic gemaakt door het kraken van lichte olie en dus oliegebaseerd in plaats van biogebaseerd.

Van de wereldproductie plastic (ongeveer 335 miljoen Ton, waarvan 60 miljoen in de EU – bron: plastics europe / newsmonkey) wordt 42% toegepast voor verpakkingen. Deze plasticproductie stijgt trouwens jaarlijks met 4%. In 2050 schat men dat plastic verpakkingen een aandeel van 15% zal binnen de gehele ecologische voetafdruk. Hierbinnen spelen verpakkingen voor levensmiddelen dan weer de grootste rol (41%). In sommige EU-lidstaten loopt de verpakkingstol hoog op: wel tot 200 kilo per capita per jaar. Buiten het feit dat vele van deze verpakkingen overal terecht komen of vaak slechts eenmalig gebruikt worden, worden de overige plastics vaak gewoon verbrand. Dit is niet altijd een efficiënt proces om toch nog energie terug te winnen uit oliegebaseerde producten. Een betere afvalophaling zou hieraan een oplossing kunnen bieden. België blijkt de 'recyclagekampioen' van Europa te zijn, maar ook hier is nog werk aan de winkel.

Plastic verpakkingen worden sinds de jaren ’50 gebruikt in de voedselindustrie. Sindsdien zagen we ze alsmaar talrijker verschijnen, gesofisticeerder en meer aangepast aan de behoeften van de consument. Je hebt verpakkingen in verschillende fases van een productleven, wij focussen ons hier op de primaire verpakking: ontworpen voor de eindgebruiker of consument.

Verpakkingen dienen vele doeleinden en zijn vaak erg nuttig. Ze zorgen dat producten op een efficiënte manier getransporteerd kunnen worden. Ze bieden kwaliteit en verhogen de ‘shelf life’, de duur dat een product in de rekken ligt. Zonder bepaalde verpakkingen (denk aan conserven) zouden exotische groenten of fruit moeilijker, of tegen een hogere milieukost bij ons geraken. Een verpakking is ook hét medium bij uitstek om informatie door te spelen aan consumenten: productinformatie(nutriënten, duurzaamheidsaspecten, labels, …). Niet onbelangrijk wil je de voedselketen zo transparant mogelijk maken.

Echter, we mogen niet vergeten dat verpakking vaak ook gewoon als marketingtool gebruikt worden: consumenten verleiden met mooie, aantrekkelijke ‘outfits’ van hun producten, extra verpakking gebruiken om geschenkjes mee in te pakken of consumenten gewoonweg te sturen richting overconsumptie om de verkoopcijfers op te krikken. Denk maar aan de multi-packs of de “2 voor de prijs van 1” promoties. Uit onderzoek blijkt dat dit bijvoorbeeld bij groenten & fruit-netjes (ajuinen, bananen, aardappelen) steevast tot voedselverlies leidt.

Maar zoals steeds bij duurzaamheidskwesties is er niet één schuldige. Ook wij, consumenten, zijn deel van het probleem. De meeste verpakkingen mikken op convenience en zijn ontworpen voor het gemak én op vraag van de consument (aangepast aan onze behoeftes, onze urban lifestyle, ons drukke leven met weinig tijd in de keuken). Denk maar aan de voorgesneden groenten in verpakkingen, de wraps, sushi’s, salades,.. . De zogenaamde Food on the go behoort tot een van de snelst stijgende segmenten in de voedselindustrie. Helaas veroorzaakt deze categorie veel afval en voedselverlies.

Verpakkingen kunnen de houdbaarheidsdata van levensmiddelen fors verhogen, een goed instrument in de strijd tegen voedselverlies en ook voor het milieu, zo blijkt. We kunnen dus onmogelijk een genuanceerd antwoord voor de strijd tegen verpakkingen formuleren zonder de voedselverliesproblematiek onder de loep te nemen.

We spreken van voedselverlies bij elk verlies van beschikbaar voedsel voor menselijke consumptie, van oogst tot en met consumptie. Dit kan dus gaan van voedsel dat verloren gaat na de oogst, of niet aan cosmetische eisen van veilingen en retail voldoet tot de etensresten die je dagdagelijks weggooit. Waarom maken we hier ons zorgen over? Wereldwijd verliezen we namelijk zo’n 1/3de van het geproduceerd voedsel. Een disproportioneel groot aandeel (40% volgens de FAO) wordt bij de consument veroorzaakt. In Vlaanderen wordt dit geraamd op 6%, wat wellicht nog onderschat is.

Voedselverlies heeft verschillende redenen: sommige verpakkingen leiden tot residuen (bv. drankkartons) of consumenten gebruiken verpakkingen niet correct zodat de houdbaarheid vermindert. We beschikken vaak over te weinig kennis over stockage-mogelijkheden of interpreteren houdbaarheidsdata niet goed waardoor we levensmiddelen vaak te snel wegsmijten. Daarenboven spenderen we een relatief klein aandeel van ons inkomen aan voedsel (In België is dit 15%volgens Statbel, een laag cijfer vergeleken met andere landen zoals Nigeria 49%); dit maakt dat we voedsel als minder ‘kostbaar’ gaan aanzien en niet terugdeinzen om veel meer te kopen dan we nodig hebben; “het kost toch niet veel”. Promoties in winkels dragen hier uiteraard toe bij. Tot slot zien we ook een link met demografische trends: kleinere gezinnen, meer singles en ouderen vertonen een neiging tot meer voedselverlies (singles zouden tot 45% meer voedsel wegsmijten!).

Men probeert dit voedselverlies zoveel mogelijk te valoriseren (92%) door te gebruiken als veevoeder (43%), grondstoffen voor industrie, verwerken tot meststof door vergisting of compostering (21%) of tot biomassa (duurzame energie) of in het minst verkozen geval te verbranden. Deze laatste gebeurt in hoogtechnologische verbrandingsovens waar de CO2 uitstoot beperkt wordt. Op zich probeert men dus wel dit afval op een goede manier te verwerken, maar dit weegt niet op tegen de financiële of milieukost van voedselverlies. Enkele cijfers:

  • De totale stroom voedselverlies in de keten in Vlaanderen wordt geschat op 907.000T, goed voor een ecologische voetafdruk van 16.000 hectare.
  • Het pure voedselverlies bij huishoudens ligt tussen 65.000 en 100.000 Ton (10 à 16 kg per persoon)
  • voedselverlies creëert onnodige kosten. In België wordt dit geschat op 1.4 miljard euro voor België en 175 euro per huishouden jaarlijks.

Landbouw en dus productie van voeding heeft een grote impact op onze voetafdruk (volgens een studie van VITIO bedraagt het aandeel van voeding in de ecologische voetafdruk van Vlaamse huishoudens maar liefst 44%!). Indien je bijvoorbeeld 15% aangekochte vleeswaren weggooit, dan moet men 1.15kg produceren om aan de functionele eenheid van 1 kg inname te komen. De impact van de productie en distributie van die extra 150g had dus vermeden kunnen worden. Wetende dat vlees nu net een erg negatieve milieu-impact heeft, is dat dus absolute zonde!

Verpakkingen voor levensmiddelen kunnen dus in verschillende gevallen een verminderde impact genereren voor het milieu. Denk maar aan efficiënte verpakkingen die zorgen dat meer producten in een zelfde vracht vervoerd kunnen worden: de milieukost per product daalt meteen. De grootste ‘positieve’ bijdrage is er echter door het reduceren van voedselverlies deels in de winkel, maar vooral op huishoudniveau. Verpakking voorkomen dat mensen levensmiddelen kunnen beschadigen of manipuleren in de winkels (vigez). Maar ze zorgen vooral dat de houdbaarheid van bepaalde producten verhoogt en omdat portiegroottes aangepast kunnen worden (kleinere porties) zodat mensen minder de neiging hebben te gaan overconsumeren en dus voedsel gaan verspillen. "Verpakkingen hebben een “positieve” rol te vervullen in het verminderen van voedselverlies. In de meeste gevallen is de “negatieve” milieu-impact van de verpakking zelf eerder beperkt ten opzicht van de verpakte voedingswaren. Dit zet een en ander in perspectief." (OVAM). En momenteel is vooral plastic net zeer effectief in het verhogen van die houdbaarheid en dus het minimaliseren van voedselverlies, alhoewel men continu tracht alternatieven te zoeken voor plastic verpakkingen (Gezond Leven).

Gezien de grote milieu-impact kan extra verpakking dus toch een positieve impact hebben op het milieu, wat natuurlijk heel contra-intuïtief klinkt. Door bijvoorbeeld een komkommer te verpakken verleng je de shelf life met 5 à 15 dagen. Theoretisch klopt dit dan wel, uit cijfers blijkt wel dat sinds het gebruik van plastic verpakkingen zowel het aantal verpakkingen als het aandeel voedselverlies een stijgende trend vertonen. Met andere woorden: houdbaarheid verhogen en porties aanpassen heeft niet per se het gewenste effect heeft op consumentengedrag. Zolang voedsel ondergewaardeerd blijft en ‘te weinig’ kost, en marketeers gulzig inspelen om de verkoopcijfers te verhogen, zullen frigo’s overvol blijven. Verpakkingen zijn dus maar een deel van het plaatje. Overconsumptie moet op systeemniveau aangepakt worden.

Mensen moet beter inschatten wat ze wanneer consumeren. Indien men groenten koopt voor de week nadien, kan het interessant zijn verpakte producten te kopen. Indien je de avond zelf nog wil koken, heeft die extra verpakking geen zin en is dat een overbodige en onduurzame optie.” (Lotte Krekers, packaging manager Carrefour).

“In het beste geval is het mogelijk om verpakkingsoplossingen voor te stellen die zowel de impact van de verpakking reduceren als het voedselverlies." (OVAM). In sommige gevallen** kan een toename van verpakking te verantwoorden zijn als dat meer dan evenredig de impact van voedselverlies doet afnemen**.” Dit lijkt een moeilijke oefening. Studies helpen ons om hier meer inzicht in te krijgen, meer bepaald Life Cycle Analyses (LCA). De centrale vraag waaruit men steeds vertrekt is niet ‘hoe we minder kunnen verpakken’, maar 'hoe men zo optimaal mogelijk de verpakking kan aanwenden om voedselverlies te reduceren' (en in totaal dus de milieuimpact zo minimaal mogelijk houdt).

De laatste jaren stond verpakkingsoptimalisatie nog te vaak uitsluitend in het teken van de reductie van de hoeveelheid verpakking”, zegt Gaëlle Janssens van Fost Plus. De redenering was: hoe minder, hoe beter. Maar dat klopt niet altijd, want verpakkingsreductie heeft wel degelijk limieten. Die limiet wordt bereikt wanneer de verpakking niet langer zijn bewarende of beschermende rol kan spelen en tot productverlies leidt.

OVAM heeft zo voor Vlaanderen een studie ondernomen waarin men voor enkele productcategorieën (frisdrank, vleeswaren, sla, smeerkaas en brood) is gaan kijken wanneer extra plastic verpakkingen eco-efficiënt worden. Men houdt rekening met de volledige levenscyclus van het product, inclusief transport, bewaring, bereiding en voedselverlies bij de consument en gaat dit afwegen met de impact van de verpakking (van productie tot recyclage). Op basis hiervan berekent men het evenwichtspunt waarop het gunstiger wordt om extra te gaan verpakken. Enkele conclusies:

  • Omschakelen van grote broden van 800 gram naar kleine broden van 400 gram is vanuit milieustandpunt al te verantwoorden als je daardoor een half sneetje minder moet weggooien én op voorwaarde dat het niet leidt tot extra autogebruik
  • Omschakelen van 1 verse kropsla naar een zakje sla is zivol vanaf minstens 15% minder verlies van kropsla
  • Vlees meer verpakken en zo voedselverlies voorkomen is haast altijd te verantwoorden. Indien 1,2% min-der verloren gaat is extra verpakking geoorloofd vanuit milieu-standpunt.
  • Dranken: de omschakeling van grote naar kleinere verpakkingen is alleen te verantwoorden als er dikwijls grote hoeveelheden drank uit 1,5 tot 2 liter flessen worden weggegooid (vanaf circa 33 cl verlies uit grote flessen).

Uit deze studie blijkt opnieuw dat algemene regels niet zomaar gemaakt kunnen worden. Elke product moet afzonderlijk bekeken worden en dan nog eens vanuit verschillende perspectief. Het grootste aandeel voedsel verlies bij de 6 producten onderzocht in deze studie ligt altijd bij de consument, maar verschilt van product tot product. Bij sla wordt gemiddeld 45% verloren tov. 15% bij rundsvlees. Ook de consumptiegraad verschilt natuurlijk. Een product dat weinig voedselverlies creëert maar véél geconsumeerd wordt, kan toch een grotere milieu-impact hebben dan een nicheproduct met veel voedselverlies. En om het nog moeilijker te maken: de klimaatimpact van verpakkingen staat relatief tov. de klimaatimpact van het product.

Wat wel duidelijk wordt is dat hoe groter de milieu-impact van een product is, hoe meer waarschijnlijk de kost van extra verpakking opweegt tegen de milieu-win van het potentiële gereduceerde voedselverlies. Vlees is zo’n product. Bart Jansen van Studio Park legt uit: "Bij vlees wordt het kantelpunt nog veel sneller bereikt, omdat de milieu-impact van vleesproductie veel groter is dan die van brood. Vanuit milieustandpunt kun je beter twee kleine pakjes hesp kopen in plaats van één groot, als dat betekent dat je dat laatste halve sneetje hesp niet weggooit.".

In een recente studie van EEP maakt men echter een kanttekening maken bij dit soort analyses, die dreigen teveel te vertrekken van CO2 uitstoot tijdens productie van levensmiddelen en verpakkingen en de 'end of life' impact vergeten. In welke mate kan de verpakking gerecycleerd worden, wat is de impact van zwerfafval, etc. Ook wijzen ze er nogmaals op dat optimale verpakking niet per sé consumptiepatronen verandert.

Dit hele debat neigt complex en demotiverend te worden voor de consument. Een retailer zou in principe verpakkingen zodanig kunnen optimaliseren dat consumenten zich geen vragen meer hoeven stellen.

Plastic wordt wel gerecycleerd”, denken we spontaan, want we hebben toch onze PMD zak? Elke Belg zal echter wel eens vloeken bij deze zak: “wat mag er nu wel of niet in?”. Niet alles dus: enkel plastic flessen en flacons, gemaakt van respectievelijk PET en HDPE. Deze worden in de sorteercentra gewassen en vermalen tot schilfers of korrels en tenslotte gesmolten om er nieuwe producten meet te maken (bv. Opnieuw flessen of andere toe-passingen). Heel dit proces verbruikt minder energie (60% minder!) dan de maak van nieuwe plastic flessen, dus ecologisch en economisch een goede zaak, aldus vzw FOSTplus, de organisatie die in België de inzameling, sortering en recyclage van huishoudelijk verpakkingsafval promoot, coördineert en financier. En zo blijkt.. België is eerder een goede leerling in de Europese Unie een heeft goed systeem van recyclage. Voor plastic wordt bv. 84% van de PMD zak effectief gerecycleerd Helaas is dit echter maar een klein deel (36% blijkt uit het jaarverslag 2016) en is er nog werk aan de winkel. Ook exporteerden we tot voor kort een groot deel naar China, waar men 'ons' plastic recycleerde. China heeft echter onlangs aangegeven dit niet meer te zullen doen in de toekomst, dus we zullen zelf onze verantwoordelijkheid moeten opnemen.

Fost plus wil mee innoveren. Na enkele proefprojecten heeft men besloten vanaf 2019 de inhoud van de PMD te verbreden en wordt P+MD](http://newsmonkey.be/article/84642): vanaf dan zullen ook andere harde plastic verpakkingen, alsook zachte plastic (zakjes en folies) erin mogen. Een goede stap vooruit om consumenten het wat makkelijker te maken.

Maar dan nog stoot men toch tegen enkele technische uitdagingen die het recyclage moeilijk maken. Zo zijn bv. grote volumes nodig om op efficiënte manier te recycleren, maar daar zitten we goed in Europa: die volumes blijven stijgen. Het grootste probleem vormt zich bij het soort materiaal, want niet elke plastic is recycleerbaar!

Zolang plastic uit éen laag en uit homogeen materiaal bestaat is er geen probleem. Doorzichtig PET en krimpfolies zijn bijvoorbeeld goed recycleerbaar tot eenzelfde toepassing. Maar helaas is het merendeel meerderlagig en opgebouwd uit verschillende materialen. Bijvoorbeeld fel gekleurde PET flessen zijn door de toevoeging van kleurstoffen niet recycleerbaar. Of bij chipszakjes zit er een laagje aluminum aan de binnenkant. Bij een pakje hesp heb je dan weer een kleeflaag om af te sluiten, etc. "Uiteindelijk kom je aan zo’n 250 plastics met een verschillende samenstelling. Producenten hebben de vrijheid hun eigen plastic te maken", zegt Peter Rem, hoogleraar grondstoffen en recycling aan de TU Delft. Verpakkingen zullen in de toekomst alleen maar complexer worden, zo verwacht het instituut. Ze worden slimmer: met anti-allergenen erin, zelfherstellende kunststoffen of geïntegreerde elektronica om bijvoorbeeld bederf te meten. Dat zal recycleren lastiger maken.

“Producenten zijn zich vaak nog onvoldoende bewust van de technische uitdagingen van het recyclageproces en de invloed die hun verpakkingsbeslissingen hebben op dat proces”. Allerlei onderzoekscentra (zoals KIDV in Nederland of Pack4Food in België adviseren (voedsel)bedrijven hoe hun verpakkingen zo optimaal mogelijk te ontwerpen.

We zagen dat plastic verpakkingen zeer efficiënt zijn in het verhogen van de houdbaarheid van producten. Zijn er dan écht nog geen alternatieven op de markt om plastic te vervangen zonder te moeten inboeten op gemak of houdbaarheid? Zodanig dat we niet meer afhankelijk zijn van oliegebaseerde verpakking (die je na een x-aantal keren recycleren toch uiteindelijk zal verbranden).

Verschillende onderzoekscentra en R&D secties van retailers zijn hier continu naar op zoek. Een veelgebruikte term die je in dit kader vaak ziet opduiken zijn de zogenaamde bioplastics (het aandeel is echter nog maar 1% binnen de plastics). Bioplastics zijn een groep ‘alternatieve plastics’ die naar verschillende categorieën kunnen verwijzen:

  1. Biogebaseerde materiaal, die niét per se composteerbaar zijn: plastics gemaakt van hernieuwbare grondstoffen (zoals zetmeel, suiker, eiwitten). In de toekomst zouden die van reststromen kunnen gemaakt worden. Denk aan tetrapak of Bio-PET (bv.de plant bottle coca cola die deels gemaakt is uit resten van suikerriet, maar PET blijft en dus nog 70% aardolie bevat).
  2. Niet biogebaseerde verpakkingen (dus oliegebaseerd), maar wél composteerbaar: PCL en PBAT.
  3. Biogebaseerd én composteerbaar (PLA, PHA,…).

Let op dus: biodegradeerbare plastics zijn niet noodzakelijk gemaakt uit biologisch materiaal en omgekeerd: biogebasseerde plastics zijn niet steeds biodegradeerbaar! Vele consumenten smijten deze zakjes gewoon op hun composthoop op of de weg, maar dat is dus niet de bedoeling. Daarnaast bevatten de zakjes bij retailers vaak maar bv. 40% biogebaseerd materiaal. Indien je wil verifiëren of de verpakking composteerbaar is, bekijk je de logo’s die je kan vinden op sommige verpakkingen.

En wat met de meer evidente vervangers? Flessen uit glas? Die blijken omwille van het gewicht bij transport en de energie gestoken in het wassen een hogere milieukost te veroorzaken dan plastic flessen. Maar ook hier is het verhaal niet zo eenvoudig: "producenten tellen zelden de kosten voor afvalverwerking bij: het ophalen, recycleren of verbranden. En de milieukost van de CO2-uitstoot bij de verbranding, de effecten van zwerfvuil, de plastic soep en de microplastics", merkt de campagne Meiplasticvrij terecht op. Dus misschien toch beter glazen flessen? En wat met papieren zakjes? Die blijken dan weer snel te scheuren, hygiënisch minder verantwoord en ook 3.5 keer zo duur te zijn.

In elk geval, retailers zijn zelf best bezorgd over de kwestie en zoeken continu in hun assortiment waar de grootste volumes zitten, welke productverpakkingen men nog kan optimaliseren, etc. Bekijk hier hun concrete acties. Helaas krijgt niet overal duurzaamheid een prioriteit : het blijft een afweging tussen gemak, milieu-impact, kwaliteit, marketing en prijs. Bioplastics kunnen tot wel liefst 3 keer duurder zijn dan gewone plastic verpakking, alhoewel men hier ook innovatieve oplossingen voor probeert te vinden (vb. bioplastic uit kaasafvall).

Daarnaast zijn er natuurlijk andere concepten op de markt gekomen die zoveel mogelijk verpakkingen proberen vermijden én de strijd tegen voedselverlies aangaan. Bekijk op deze pinterest pagina leuke ideeën. Critici wijzen erop dat dergelijke winkels mogelijks meer huis-winkel vervoer met zich meebrengt (gezien niet-verpakte producten minder lang bewaarbaar zijn en dus vaker zal moeten shoppen). Indien dit vervoer gebeurt met de wagen, is het niet duidelijk of de gereduceerde milieukost van verpakkingsloze shops opweegt tegen het regelmatiger gebruik van de auto. Uiteraard hoort zo’n winkel thuis in een geheel plaatje van milieuvriendelijk leven.

De meeste retailers in België hebben ondertussen de eenmalige plastic zakjes aan de kassa afgevoerd of uitgefaseerd. Deze worden vervangen door herbruikbare zakken, van stof of plastic met een aanzienlijke aandeel biogebaseerd materiaal. Ook is men sinds 2017 gestart met het zoeken naar biogebaseerde zakjes voor de groenten & fruit, een ergernis van vele consumenten. Alle retailers zullen dit gauw invoeren; Carrefour komt met nylon zakjes, Delhaize met katoenen. Ook zijn er andere concepten binnen retail getest. Zo kunnen consumenten bij Carrefour eigen recipiënten meenemen bij de charcuterie- of kaasafdeling, alhoewel dit ook niet zo eenvoudig blijkt. “De doosjes die de klant meebrengt, moeten proper, droog en geschikt zijn om voedsel in te verpakken. Indien de voedselveiligheid niet gegarandeerd kan worden, kan de winkelmedewerker deze weigeren.

De consument kan enerzijds een duidelijk signaal geven over hun zorg om teveel verpakkingen. Initia-tieven zoals mei plasticvrij zijn daar een mooi voorbeeld van. Meer impact genereert nog je eigen aankoopgedrag en vooral consumptiegedrag. Zoals we beschreven zijn extra verpakkingen vaak noodzakelijk om voedselverlies te voorkomen. Consumenten kunnen realistischere inschatting maken betreffende hun aankopen. Zich beter infor-meren over houdbaarheiddata, opslagmethodes, etc. Overconsumptie te allen tijde vermijden. En last but not least, producten met een hoge ecologische voetafdruk (die vaak ook veel verpakking nodig hebben zoals vlees), met mate aankopen.

Voedingsbedrijven en retailers doen al heel wat. Ze ontwikkelen nieuwe, optimalere verpakkingen, proberen afval te reduceren (bv. Lidl stopt verkoop zakken), verzamelen mee actief afval om te recycleren (bv. [Colruyt])(http://www.standaard.be/cnt/dmf20180412_03459152), ze bedenken nieuwe concepten om verpakkingen te mijden (Carrefour laat eigen recipiënten meenemen, Delhaize stopt met bioproduct te verpakkenbio-tattoos, …). Experten zien de rol van retail nog iets verdergaand. “Men zou de con-sument beter kunnen sensibiliseren over afval recyclage en hergebruik van verpakkingen.” Zegt Peter Ragaert van Pack4Food. Zolang consumentengedrag niet aangepakt wordt, zal de vicieuze cirkel van overbodige verpakkingen niet aangepakt worden. Men zou ook zwerfvuil en verpakkingsoverlast kunnen reduceren door plastic in te zamelen, iets waar de plastic attacks op alluderen (Lidl doet dit overigens al gedeeltelijk). Daarnaast is het belangrijk om niet alleen verpakkingsdeskundigen te betrekken bij optimalisatieprocessen, maar ook recyclage experten. Vaak wordt namelijk het “end of life” aspect vergeten. Biogebaseerde materialen kunnen dan wel ecologischer zijn in productie, maar zijn soms moeilijk te recycleren.

Tot slot zou men sneller en grotere stappen vooruit kunnen zetten indien er meer samenwerking in de keten en met de sector is. Het momentum lijkt er te zijn. Op wereldniveau zagen we op het World Economic Forum in Davos nog 11 multinationals (Unilever, Mars, Ecover,..) een engagement nemen om tegen 2025 herbruibare, reycleerba-re of composteerbare plastic te gebruiken (Unilever gaat voor 100% van hun aanbod). In België nam de federatie van de retail, Comeos, in 2017 initiatief om te gaan experimenteren met herbruikbare plastic zakjes voor groenten – en fruit. Een engagement op sectorniveau ontbreekt nog hier.

In verschillende landen neemt de overheid krachtige maatregelen om het plastic te reduceren. Europa kwam begin 2018 met een EU plastic Strategy, waar men het belang van circulaire economie nog verder onderstreept: zoveel mogen de waarde van je product trachten te houden en dus afval tot nieuwe grondstof herleiden. Ook op lidstaten niveau gebeurde er al heel wat. Frankrijk bande zo de dunne eenmalig bruikbare plastic zakjes (voor oa. Groenten en fruit), alsook plastic borden en bestek – tenzij gemaakt van biogebaseerd of composteerbaar materiaal. Daarnaast namen ze ook het engagement om tegen 2025 100% van hun plastic te recycleren (ambitious, als je ziet dat bv. België aan 36% zit momenteel). Het Verenigd Koninkrijk kondigde een 25-jaren milieuplan aan met focus op het reduceren van wegwerpplastic en in Nederland dreigt men om statiegeld in te voeren op plastic flessen, indien de sector niet genoeg inspanningen levert. In België blijft het nog wachten op zo’n plan. Wel zal vanaf eind 2019 alle plastic gerecycleerd worden in België (P+MD plan van Fost plus). Op gewestelijk niveau worden initiatieven genomen. In Brussel en Wallonië werden, op advies van de Europese regelgeving, al plastic zakjes verboden in supermarkten. Vlaanderen liet op zich wachten en gaat hier toch geen maatregelen voor nemen. Ook de discussie rond al dan niet statiegeld op blikjes en PET-flessen werd recentelijk opnieuw gevoerd. Ook de sector (Comeos) is voorstander van gelijke wetgeving rond het gebruik van plastic zakjes in België.

De campagne Meiplasticvrij heeft ook een resem complementaire weetjes en interessante info verzameld onder hun FAQ rubriek. Word een heuse plastic-expert en ga erna vooral aan de slag zonder!

Wist je dat... over vlees?

De huidige landbouwsector heeft een behoorlijke impact op milieu & klimaat: hoog gebruik van hulpbronnen (energie, materialen, water, ruimte, ..) en een hoge uitstaat van broeikasgassen. Veeteelt speelt hierin een opmerkelijke rol. Hoe komt dit nu precies?

Op wereldschaal zorgt veeteelt voor 14.5 procent van de niet-natuurlijke emissie van broeikasgassen, een aanzienlijk percentage van de globale emissies voor landbouw (25 – 30%) (FAO, 2013) en scoort hoger dan bv. de transportsector.

Vlees- en melkvee veroorzaken hierbij de grootste uitstoot. In veeteelt komt dat vooral van de zogenaamde ‘niet-energetische’ emissies, de grote hoeveelheden kooldioxide, maar ook – en nog schadelijker voor het klimaat - methaan en lachgas. Deze komen vrij bij herkauwers (vooral runderen) en door mestopslag. Voor het gemak worden de verschillende emissies omgerekend naar CO2-equivalenten.

In Europa, en specifiek Vlaanderen doen we het gelukkig wat beter. Landbouw in totaal is hier verantwoordelijk voor zo’n 8% van de totale broeikasgassen (vergeleken met gemiddeld 24% op wereldschaal). Maar ook hier wordt het merendeel door veeteelt veroorzaakt (89%).

De mondiale veehouderij zou verantwoordelijk zijn voor 30% van het wereldwijde verlies van dieren – en plantensoorten op land. Enerzijds door de expansie van landbouwareaal voor graasland of intensieve productie van veevoeder (soja). Ongeveer 2/3de van het landbouwareaal wordt door veeteelt ingepalmd.
Anderzijds komt er door overbemesting teveel nutriënten (stikstof, fosfor) in de grond. In België specifiek zitten we met die ‘mestprobleem’: we hebben onevenwichtig veel veeteelt in ons land (dus veel mest). Veevoeder wordt geïmporteerd uit het buitenland. We exporteren veel vlees, maar de mest blijft achter. Een deel van de mest wordt door planten opgenomen, het teveel lekt echter uit de bodem naar het grondwater, oppervlaktewater of verdampt als ammoniak in de lucht, met nefast voor planten en dieren.

Men heeft reeds diverse maatregelen genomen, bijvoorbeeld de mestactieplannen in Vlaanderen. Landbouwers krijgen strengere bemestingsregels opgelegd en men kijkt naar een meer lokale veevoederbevoorrading. Deze maatregelen hebben echter weinig impact als de veestapel in de rest van de wereld blijft toenemen.

Uit een recent rapport van Greenpeace blijft dat we 2 tot 2,5 keer méér vlees eten dan de officiële voedingsrichtlijnen voorschrijven, namelijk zo’n 770 tot 980 gram per week.

In België is dit deels gewoonte en ook wel gelinkt aan ons traditioneel eetpatroon: een stukje vlees, groenten en aardappelen op ons bord. [Uit onderzoek van EOS blijkt]((https://eostrace.be/artikelen/je-vleeslust-overwin-je-zo) echter dat we ook kunnen spreken van een heuse ‘vleeslust’ veroorzaakt door biologische evolutie en gedrag. Nochtans raadt VIGEZ ons aan vleesconsumptie te beperken als gevolg van mindere activiteit gedurende een dag.

Op globaal niveau zien we een vraag naar dierlijke producten die significant blijft stijgen. FAO verwacht dat de wereldwijde consumptie van vlees per persoon in 2050 zal verdubbelen (in ontwikkelingslanden wellicht nog meer). Dit heeft vooral te maken met groeiende inkomens in ontwikkelende landen. In Europa daarentegen stagneert of vermindert de vleesvraag, met België voorop. 54% van de Belgische vleeseters, zo rapporteert Greenpeace, zou inzien dat ‘consumindering’ in de toekomst nodig is.

Gezien de druk op onze planeet om in 2050 10 miljard mensen te voeding met de beschikbare grondstoffen stelt zich dus de vraag naar de efficiëntie van veeteelt. Om het behapbaar te maken, rekent men vaak uit hoeveel calorieën je in de productie van vlees steekt om er eentje uit te halen (de ‘energieconversie’ van voedsel) of nog simpeler: hoeveel grondstoffen je nodig hebt voor een 1 kilo vlees. Zo lees je vaak dat een kilo rundsvlees ongeveer 15.000 liter water, 25 kilo veevoeder (gewassen) en 300 m2 land nodig heeft. Cijfers zijn leuk, maar in de realiteit is het moeilijk zo’n zaken te berekenen. Alles is afhankelijk van productiewijze, diersoort of regio. Bovendien geeft een koe meer af dan enkel vlees, denk aan zuivel. Duidelijk is wel dat productie van vlees veel meer vraagt van ons leefmilieu dan plantaardige varianten.

Ondanks de problemen die gelinkt worden aan veeteelt, zijn er voorbeelden waar veeteelt wel kan bijdragen tot een duurzame voedselvoorziening. Als we onze varkens, koeien en kippen producten voeren die wij zelf niet kunnen of willen eten (denk aan voedselresten of gras van land dat ongeschikt is voor akkerbouw), dan worden deze reststromen omgezet in hoogwaardige eiwitrijke producten (vlees, eieren en zuivel). Hierdoor kan de veehouderijsector een hoeveelheid eiwit produceren, die kan voorzien in 1/3 van onze dagelijkse behoefte.

Daarnaast zien we ook technologische vooruitgang ten bate van duurzaamheid in de gangbare veeteelt (‘climate smart agriculture’). Nieuwe modellen als agro-ecologie of bioveeteelt hebben aandacht voor het behouden van biodiversiteit, het sluiten van stikstofkringlopen, dierenwelzijn, duurzaam veevoeder, etc.

Echter, deze modellen bieden geen oplossing indien de vleesvraag blijft stijgen. We hebben simpelweg niet genoeg land, water, energie voor een dergelijke uitdaging. Daarom is het verschuiven van consumptiepatronen naar meer plantaardige consumptie een must.

Belgisch vlees komt alleszins van dichtbij en sinds de voedselcrisissen eind jaren ’90 zijn grote stappen voorwaarts gezet wat betreft controle van vleesproductie. Controles bij slachthuizenen en uitsnijderijen worden genomen door het FAVV (Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen), alsook door extra externe controles of door afnemers zelf (bv. retail) Keurmerken zoals Meritus, Certus of BCV claimen zo nog meer de kwaliteit van het vlees, voeder, dierenwelzijn en hygiëne te kunnen garanderen. Volgens VLAM staat België aan de absolute wereldtop wat betreft voedselveiligheid.

Echter, duurzaamheid en dierenwelzijn (ondanks de bovenstaande claims) worden voorlopig onvoldoende geprioriteerd. Er wordt bijvoorbeeld nog teveel proactief antibiotica gebruikt. Ook de recente schandalen in slachthuizen (die vaak wel het Certus keurmerk droegen) bewijzen dat dierenwelzijnsregels niet overal gerespecteerd worden.

Op ecologisch gebied, scoort zeker Belgisch rundsvlees volgens Pieter Verhelst van Boerenbond (videoreactie) goed als je kijkt naar CO2-uitstoot. Enkele rekening houdende met de CO2-emissie per kilo scoort onze intensieve veeteelt inderdaad vrij goed vergeleken met andere landen. Maar CO2-uitstoot is maar een deel van het duurzaamheidsverhaal. Wordt de negatieve impact en landintensieve sojaproductie in Brazilië meegenomen in deze berekeningen? Het Belgisch witblauw ras is gespecialiseerd snel veel vlees te produceren, maar heeft daarvoor best veel krachtvoer (oa. soja) voor nodig. En wordt ook de impact op biodiversiteit en gebruik van natuurlijke hulpbronnen meegerekend? Daarnaast heeft België een zeer hoge densiteit van veehouderij (vooral varkens – en pluimveestal), een van de hoogste op wereldschaal. Je kan je – ondanks ons efficiënt systeem dan – afvagen of dit niet schadelijk is voor het leefmilieu en of wij überhaupt de wereld van vlees moeten voorzien?

Minder vlees produceren (en dus minder vlees eten) wordt als een van de belangrijkste maatregelen gezien om onze impact op het milieu en het klimaat te verminderen. Maar heb jij alleen als individu nu eigenlijk wel effect? Moet het landbouwsysteem gewoon niet verduurzamen? En moet je dan helemaal vlees van je menu schrappen? Nee, dat hoeft niet.

Het World Resources Institute (WRI) wijdde een onderzoek aan duurzame consumptiepatronen en kwam tot de vaststelling dat kleine aanpassingen in een dieet wel degelijk enorme impact hebben.

Met andere woorden door ietwat minder vlees (en dan vooral rundsvlees) en zuivel op je menu te zetten, bereik je al heel wat. Men heeft de oefening gemaakt: een halvering in de consumptie van dierlijke producten zou circa 300 miljoen hectaren landbouwgrond kunnen uitsparen en 168 miljoen ton CO2 (ongeveer driemaal de jaaremissies uit 2009).

Kleinere hoeveelheden per dag, of schakel eens sneller over naar vis of kip. Probeer alternatieven zoals linzen, bonen, etc. Ook supermarkten kunnen je helpen bij het winkelen van alternatieven.

Wist je dat... over labels?

Wil je als consument bewuster kiezen in een supermarkt, dan kan je je onder meer laten leiden door labels op producten. Maar wat is nu eigenlijk een label? Een label is louter een communicatiemiddel dat bewijst dat een product - na certifiëring en controles - de voorwaarden van een bepaalde standaard vervult. Belangrijker is dus de standaard of norm erachter: het document waarin alle technische criteria over een product staan en waarin informatie wordt prijsgegeven over de milieuaspecten en sociale omstandigheden waarin een product tot stand komt. Standaarden worden meestal binnen een consortium groep van organisaties of door erkende standaardisatieorganisaties opgesteld, maar dit kan ook binnen een bedrijf zelf gebeuren (men spreekt dan eerder van een eigen 'lastenboek').

Je keuze baseren op labels is echter makkelijker gezegd dan gedaan, gezien de wildgroei aan labels dezer dagen. Het ene label is het andere niet, sommige labels hebben een bedenkelijke oorsprong, etc. Een betrouwbaar label is gecreëerd door een onafhankelijk orgaan dat de vereisten bepaalt. Daarnaast moeten er regelmatig onafhankelijke controles uitgevoerd worden om te bevestigen dat de producten wel degelijk voldoen aan de criteria van het label.

Maar geen nood: er zijn instanties die je kunnen helpen het bos door de bomen te zien! Het project Labelinfo.be biedt een databank aan waar alle labels te vinden zijn met hun verschillende criteria. Ook Testaankoop geeft transparante informatie over alle labels.

Is het niet beter om gewoon éen duurzaamheidslabel te ontwerpen? Dat zou het de consument een pak eenvoudiger maken en zou ook efficiënter zijn. Nu krijgen dezelfde producenten vaak verschillende auditors over de vloer van diverse labelingorganisaties. Een sterk eenheidslabel zou duurzaamheid ook bevorderen... maar een realisatie hiervan is verre van simpel. Veel criteria, maar ook verschillende maatstaven om te stroomlijnen. En welke instantie moet dit dan doen?

Er zijn echter pogingen tot harmonisatie op verschillende niveaus. Voor sociale rechtvaardigheid zijn de normen vastgelegd in de conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) een belangrijke leidraad. Deze zouden in principe bindend moeten zijn, maar worden in praktijk niet altijd nageleefd door alle lidstaten. Daarbij gaan sommige standaarden verder dan deze basisregels. De richtlijnen ontworpen door koepelorganisaties zoals Fair Trade Labelling Organisations (FLO) en European Fair Trade Association (EFTA) bijvoorbeeld.

Interessant is dat er uit de bedrijvensector ook initiatieven ontstaan om een gezamenlijke methodologie te ontwikkelen - naast de labels. Het BSCI (Business Social Compliance Initiative), een initiatief van de Europese handelsvereniging FTA (Foreign Trade Association), ondersteunt bedrijven bij het verbeteren van arbeidsomstandigheden in fabrieken en op boerderijen wereldwijd. Hun gedragscode is in grote mate geïnspireerd door de verdragen van ILO en houdt ook (in mindere mate) rekening met milieuproblematiek. De audits worden uitgevoerd door onafhankelijke controle-instanties die door BSCI erkend zijn. BSCI geeft echter geen 'label' uit, een bedrijf kan dus lid zijn of niet zonder dat de consument zich hier gewaar van is.

Op gebied van milieunormen bestaan er op Europees niveau wel enkele labels (ecolabel, biolabel) beheerd door de Europese commissie. Alsook is men bezig een handleiding te ontwikkelen om de ecologische voetafdruk van een product correct in kaart te brengen (PEF) en te monitoren, maar dit wil niet zeggen dat er een instantie bestaat die eenheid probeert te krijgen in de verschillende standaarden.

Ook hier bestaan organisaties die trachten samenwerking en coherentie tussen labelorganisaties te bevorderen. Iseal bijvoorbeeld (International Social and Environmental Accreditation and Labelling Alliance) promoot harmonisatie in de verschillende criteria en helpt de aangesloten labelorganisaties met het opstellen van normen en criteria.

Wat nu met producten in de supermarkt die geen label dragen of die een label hebben dat minder ver gaat dan een ander in zijn categorie? In dit laatste geval kunnen we concluderen dat een stap in de goede richting al niet slecht is, maar er is altijd marge voor verbetering natuurlijk.

Producten zonder labels zijn ook niet per definitie 'slecht' of 'onduurzaam'. Zoals voordien vermeld kan een retailer die lid is van BSCI stapsgewijs werken aan meer sociale werkomstandigheden voor hun producenten, zonder dat dit zich in een label vertaald. Daarnaast hebben retailers en merken vaak hun eigen lastenboek met al dan niet duurzaamheidscriteria erin. Een label blijft natuurlijk wel altijd een positieve indicatie voor bedrijven, omdat zij op een onafhankelijke manier het product legitimeren.

"Labels geven wel een positieve indicatie voor merken, omdat zij onafhankelijk het merk kunnen legitimeren. Het merk kan op zich al heel wat goede dingen doen, maar als ze dat over zichzelf zeggen, klinkt dat helemaal niet objectief meer. Daarom is zo'n standaard nodig: om te verifiëren of die merken effectief goed bezig zijn." Vera Köppen (Fair Wear Foun-dation) op MO.be